-
1 nature
nature1 [naatuur]〈v.〉2 aard ⇒ karakter, temperament♦voorbeelden:de toute nature • allerlei soortenc'est une nature • het is een krachtige persoonlijkheidde nature • van natureêtre de nature à • in staat zijn omil est avide de sa nature • hij is gierig van aardpar nature • op zich; van naturedisparaître dans la nature • spoorloos verdwijnen————————nature2 [naatuur]1 natuurlijk ⇒ echt, zonder toevoegingen♦voorbeelden:grandeur nature • op ware grootte, levensgroot————————nature3 [naatuur]f1) natuur2) aard, karakter -
2 choucroute garnie
choucroute garnie————————choucroute garnie -
3 de toute nature
de toute nature -
4 garni
garni [gaarnie]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 goed voorzien ⇒ goed gevuld, goed bezet♦voorbeelden:chevelure bien garnie • volle, flinke haardosavoir une bouche bien garnie • al zijn tanden en kiezen nog hebbenplat de viande garni • vleesschotel met groentenun garni • gestoffeerde, gemeubileerde huurkamer
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский